Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], Die daar zegt: Ik zal mij een [25]zeer hoog huis bouwen, en [26]doorluchtige opperzalen; [27]en hij houwt zich vensteren uit, en het is [28]bedekt met ceder, en [29]aangestreken met [30]menie. 25. Hebreeuws, een huis der maten; dat is, zonderling of bovenmate hoog of groot; vergelijk Num.13:32. 26. Waarin men lucht kan scheppen, of waar de wind kan doorwaaien, dat is, wijd, luchtig. 27. Anders: die mijne vensters voor zich daar uitscheurt, en dat met ceder beschoten is, en bemaalt het met menie, enz. Verstaande dat Jojakim uit Gods huis heeft laten uitbreken, tot gebruik van zijn gebouw, wat hem beliefde, latende het daarna met allerlei verwen zo overstrijken, dat men het niet kon merken. 28. Zijn huis is overal gezolderd en beschoten met cederen balken en planken. 29. Hebreeuws, gezalfd, of zalvende; dat is, hij laat bestrijken, bemalen of beschilderen. 30. Of, vermiljoen, of purperblauw; sommigen menen dat het eigenlijk is het Indisch blauw, gemaakt van Indische weede, of, [gelijk sommigen schrijven] gewassen in het Indisch riet, en in het Hebreeuws schaschar genoemd, van een volk in Indie [Sasuri genoemd] vanwaar het zou komen. De zin is dat hij zijn huis met allerlei vreemde uitstekende kostelijke verwen en schilderijen versierd heeft. Vergelijk Ezech.23:14, alwaar hetzelfde Hebreeuwse woord gevonden wordt.